Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB7255

Datum uitspraak2007-11-15
Datum gepubliceerd2007-11-19
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummerszaak/rolnr.: 347053 CV EXPL 07-266
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Arbeidsrecht. Nadat werknemer ontbinding van de arbeidsovereenkomst had verzocht en gekregen, mede op grond van een gestelde, door het werk veroorzaakte beroepsziekte (burn out), wordt thans in een dagvaardingsprocedure schadevergoeding gevorderd voor dezelfde burn out, alsmede andere aan overmatige werkdruk geweten ziektebeelden. Ktr: 'nu werknemer zelf in de ontbindingsprocedure een veel te zware werkbelasting en daardoor veroorzaakte ziekte heeft aangevoerd, waarop door de kantonrechter mede in verband met de toen toegekende ontslagvergunning een gemotiveerd oordeel is geveld, staat het appelverbod tegen artikel 7.685BW beslissingen in de weg aan de ontvankelijkheid van een daarna op grofweg dezelfde grond ingestelde vordering. Overigens is het door werknemer aan zijn vordering ten grondslag gelegde feitencomplex, alsmede het noodzakelijke causale verband tussen gestelde arbeidsomstandigheden en ziektebeelden, onvoldoende feitelijk onderbouwd.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector kanton Locatie Zaandam zaak/rolnr.: 347053 CV EXPL 07-2663 datum uitspraak: 15 november 2007 VONNIS VAN DE KANTONRECHTER inzake [eiser] te [adres] eisende partij hierna te noemen [eiser] gemachtigde mr. R. Elbaz tegen 1. ESVO Campingsport B.V. 2.Fortis Corporate Insurance N.V. te respectievelijk Volendam en Amstelveen gedaagde partij hierna te noemen Esvo en Fortis gemachtigde mr. Chr. H. van Dijk (gepleit door mr. A.M.F. de Groot). De procedure [eiser] heeft op gronden zoals in de dagvaarding vermeld een vordering ingesteld tegen Esvo en Fortis. Hierop hebben Esvo en Fortis geantwoord. Vervolgens zijn partijen ter terechtzitting verschenen voor het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking. Partijen hebben hun zaak toen tevens doen bepleiten aan de hand van pleitnota’s. Van al hetgeen ter terechtzitting is voorgevallen zijn door de griffier aantekeningen gemaakt die zo nodig in de vorm van een proces-verbaal worden uitgewerkt. Tenslotte is de uitspraak op vandaag bepaald. De inhoud van alle processtukken, waaronder begrepen de mogelijk door partijen overgelegde producties, wordt als hier overgenomen beschouwd. De vordering [eiser] vordert dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, kort samengevat: a. voor recht zal verklaren dat Esvo aansprakelijk is voor de door [eiser] in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden en nog te lijden schade, dit op grond van het bepaalde in artikel 7.658 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek; b. Esvo en Fortis hoofdelijk zal veroordelen terzake aan [eiser] te betalen de somma van € 248.800,-- met rente en kosten. Deze vordering is kort gezegd hierop gegrond, dat [eiser] tengevolge van zijn veel te zware werkzaamheden voor Esvo blijvend arbeidsongeschikt is geraakt, waarvoor Esvo als werkgever ingevolge het bepaalde in artikel 7.658 van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk en schadeplichtig is. De schade wordt door [eiser] berekend op het door hem geschatte inkomensverlies, smartengeld, verlies aan zelfwerkzaamheid, medische kosten, rente en buitengerechtelijke kosten. Fortis is als schadeverzekeraar van Esvo, zoals bedoeld in artikel 7.954 van het Burgerlijk Wetboek, volgens [eiser] hoofdelijk aansprakelijk voor deze schade. Het verweer Het verweer strekt tot gehele of gedeeltelijke afwijzing van de vordering. Primair wordt geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid, nu de voor de vordering aangevoerde grondslagen (vrijwel) identiek zijn als die door [eiser] in een eerder ontbindingsverzoek ex artikel 7.685 van het Burgerlijk Wetboek zijn aangevoerd ter verkrijging van een ontslagvergoeding, waarop door de kantonrechter bij beschikking van 15 februari 2005 onherroepelijk is beslist. Het verbod van hoger beroep tegen deze ontbindingsbeslissing staat in de weg aan een hernieuwde beoordeling van (vrijwel) dezelfde schadevordering in de onderhavige bodemprocedure. Subsidiair wordt aangevoerd dat [eiser] niet heeft voldaan aan de op hem rustende stel- en bewijsplicht waar het gaat om de door [eiser] gestelde, maar gemotiveerd door Esvo betwiste werkomstandigheden, die volgens [eiser] de oorzaak zouden zijn van de door hem ondervonden gezondheidsklachten. Verder wordt aangevoerd dat niet aannemelijk is geworden dat [eiser] lijdende is aan beroepsziekten die een gevolg kunnen zijn van de door hem beschreven werkomstandigheden. Voorts wordt aangevoerd dat het door [eiser] gestelde causale verband tussen de door hem beschreven werkzaamheden en de door hem ondervonden gezondheidsklachten niet aannemelijk is geworden. Meer subsidiair wordt betwist dat Esvo de op haar ingevolge artikel 7.658 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek rustende zorgverplichtingen niet is nagekomen en uiterst subsidiair wordt de door [eiser] gestelde schade betwist, De feiten In deze procedure zijn de volgende feiten voldoende komen vast te staan omdat deze niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist zijn gebleven. 1. [eiser], thans [leeftijd] oud, is met ingang van 22 april 1960 voor onbepaalde tijd op arbeidsovereenkomst in dienst getreden bij Esvo. Zijn laatste functie was [functie] en zijn laatstgenoten salaris bedroeg € 2.455,13 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten. 2. [eiser] is met ingang van 19 maart 2003 arbeidsongeschikt geworden, dit nadat hij te horen had gekregen dat de snijafdeling, waarvoor hij verantwoordelijk was, verlies draaide. Omdat in elk geval aanvankelijk werd gedacht aan een arbeidsconflict is een mediation-traject aangeboden, waaraan [eiser] echter niet heeft willen meewerken. [eiser] bleek evenmin bereid of in staat om ander werkt te verrichten, desnoods bij een derde. Er is hem uiteindelijk een WAO uitkering toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheids-percentage van 80-100%. 3. Bij verzoekschrift, gedateerd 8 januari 2005, heeft [eiser] de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met Esvo verzocht wegens gewichtige redenen (artikel 7.685 van het Burgerlijk Wetboek), waarbij door hem om een ontslagvergoeding naar billijkheid is verzocht van € 200.191,33. De verzochte ontslagvergoeding werd in dat verzoekschrift gegrond op een aantal omstandigheden, waaronder een beroep op schending van artikel 7.658 van het Burgerlijk Wetboek door Esvo, waardoor [eiser] naar zijn zeggen blijvend arbeidsongeschikt was geworden (burn out). 4. Nadat Esvo in haar verweer ook het verwijt van schending van artikel 7.658 van het Burgerlijk Wetboek had weersproken, heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst bij beschikking van 15 februari 2005 ontbonden, onder toekenning aan [eiser] van een ontslagvergoeding van € 36.000,-- bruto. In die beschikking heeft de kantonrechter onder meer het volgende overwogen. [eiser] verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens wijziging van omstandigheden. Ter toelichting op het verzoek heeft hij gesteld dat hij door toedoen van Esvo arbeidsongeschikt is geraakt. Door het gesprek op 19 maart 2003 is zijn wereld ingestort. Door de handelwijze van Esvo na de ziekmelding op 19 maart 2003 is de toestand van [eiser] onherstelbaar verergerd. Esvo heeft onvoldoende pogingen gedaan om [eiser] te reïntegreren. [eiser] maakt aanspraak op een vergoeding van € 156.440,27 bruto en € 25.000,-- immateriële schadevergoeding. Terzake van de vergoeding overweegt de kantonrechter dat deze vergoeding niet hoger kan zijn dan de inkomensterugval die het gevolg is van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst De kantonrechter is van oordeel dat ingeval een werknemer zijn takenpakket verzwaart met een (substantiële) nevenfunctie en hij vervolgens uitvalt wegens burnout de werkgever hiervoor nauwelijks een verwijt valt te maken. Het aanbod van Esvo houdt een vergoeding in van het totale inkomensverlies over de periode tot bereiken van de 65jarige leeftijd. Dit acht de kantonrechter een niet onredelijk aanbod, mede in aanmerking nemende dat arbeidsongeschiktheid een omstandigheid is die in beginsel in de risicosfeer van de werknemer valt en de omstandigheid dat [eiser] niet heeft meegewerkt aan mediation of andere “reïntegratiebevorderende maatregelen”. De kantonrechter stelt, alle omstandigheden in aanmerking nemende, de vergoeding vast als bedrag ineens zijnde op € 36.000,-- bruto. De vordering terzake de vergoeding van niet genoten vakantiedagen en kosten kan niet worden beoordeeld in het kader van deze procedure. 5. Na het einde van de arbeidsovereenkomst heeft [eiser] te kampen gekregen met hartklachten, longontsteking en artrose aan zijn linkerknie. De beoordeling van het geschil Ontvankelijkheid Uitgangspunt moet zijn dat bij een ontbinding van een arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen het resultaat van de rechterlijke toetsing aan de eisen van redelijkheid en billijkheid of goed werkgeverschap in beginsel ten volle tot uitdrukking behoort te komen in de hoogte van de door de rechter toegekende ontslagvergoeding, zodat er daarnaast voor zodanige toetsing in beginsel geen plaats meer is voor een vervolgprocedure. Dit uitgangspunt dient ter voorkoming van het ondermijnen van de uitsluiting van hoger beroep tegen de ontbindingsbeschikking. Aan [eiser] moet onmiddellijk worden toegegeven dat dit uitgangspunt niet opgaat in die gevallen, waarin de toegekende vergoeding geen betrekking heeft op aanspraken die zijn ontstaan tijdens en betrekking hebben op de periode vóór de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en die geen verband houden met de (wijze van) beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de gevolgen van de beëindiging, zoals bijvoorbeeld een aanspraak op achterstallig loon of een vergoeding wegens niet genoten vakantiedagen. Deze uitzondering doet zich in de onderhavige zaak echter niet voor. Het is [eiser] zelf geweest die de volgens hem door de werkzaamheden voor Esvo veroorzaakte blijvende arbeidsongeschiktheid, (mede) ten grondslag heeft gelegd aan zijn ontbindingsverzoek en aan het daarin gedane verzoek tot het toekennen van een substantiële ontslagvergoeding. Deze grondslag heeft vervolgens deel uitgemaakt van het partij-debat, waarna de kantonrechter daarover in haar ontbindingsbeschikking met zoveel woorden een gemotiveerd oordeel heeft gegeven. Het is zonneklaar dat [eiser] deze zelfde grondslag thans opnieuw aan de rechter wil voorleggen, hetgeen niet valt te rijmen met het rechtsmiddelenverbod aangaande ontbindingsbeschikkingen. Daaraan kan niet afdoen dat [eiser] een en ander in de onderhavige procedure uitvoerig nader heeft onderbouwd, onder toevoeging van nieuwe feitelijke stellingen. In de kern blijft zijn vordering immers neerkomen op een niets meer of minder dan een hernieuwde poging om een vergoeding te verkrijgen voor de door hem gestelde, reeds in het kader van de ontbindingsprocedure aan de kantonrechter voorgelegde en door deze beoordeelde schending van artikel 7.658 van het Burgerlijk Wetboek. Inhoudelijk Indien het voorgaande niet mocht opgaan en [eiser] wel ontvankelijk zou zijn te achten in zijn vordering, dan heeft achtereenvolgens het volgende te gelden., hetgeen telkens wordt geacht de eindbeslissing in deze zaak afzonderlijk te kunnen dragen. De door [eiser] gestelde, volgens hem bovenmatig zware werkzaamheden en gezondheid-bedreigende, omstandigheden zijn door Esvo gemotiveerd en gedetailleerd betwist, waarbij Esvo heeft voldaan aan de voor haar in een zaak als deze geldende, verzwaarde stelplicht. Het was vervolgens aan [eiser] om deze betwiste stellingen te bewijzen, dan wel daaromtrent een voldoende concreet bewijsaanbod te doen. Dat heeft [eiser] echter nagelaten, hetgeen reeds de bodem onder de gestelde schending van artikel 7.658 van het Burgerlijk Wetboek wegslaat. Verder moet aan Esvo worden toegegeven dat [eiser] evenmin bewijs heeft geleverd, noch voldoende concreet heeft aangeboden, van het voor toewijzing van zijn vordering noodzakelijke causale verband tussen de door hem geschetste ziektebeelden en de gestelde werkomstandigheden. Anders dan door [eiser] aangevoerd is de zogenaamde ‘omkeringsregel’ in dit geval niet van toepassing. Samenvattend is dus niet komen vast te staan dat er sprake was van een schending van artikel 7.658 van het Burgerlijk Wetboek. Slotoverwegingen Nu uit het voorgaande voortvloeit dat [eiser] niet ontvankelijk is in zijn vordering jegens Esvo, dan wel dat deze hem op inhoudelijke gronden moet worden ontzegd, dient deze te worden afgewezen. Voor zover tegen Fortis ingesteld treft de vordering hetzelfde lot. [eiser] moet worden veroordeeld in de proceskosten. Beslissing De vordering wordt afgewezen. [eiser] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, deze voor zover gerezen aan de zijde van Esvo en Fortis tot op heden begroot op € 1.600,-- wegens salaris van de gemachtigde. Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.Visser, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 15 november 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.